Evaluatie Passend Onderwijs – Inclusie is nog vooral illusie

|

Na 5 jaar Passend Onderwijs ligt er een evaluatierapport. We zijn er nog lang niet, zo constateren de opstellers. Karin Jahromi beaamt dit. Hieronder haar commentaar op het rapport en op 5 jaar Passend Onderwijs in de praktijk.

De invoering van passend onderwijs in 2014 heeft de organisatie van de ondersteuning van leerlingen en studenten verbeterd. Bij leraren en ouders heeft de stelselwijziging verwachtingen gewekt maar minder opgeleverd dan gedacht. Het effect op leerlingen en studenten is niet goed vast te stellen. Dit blijkt uit het eindrapport van het vijfjarige evaluatieonderzoek passend onderwijs dat op 27 mei werd overhandigd aan Directeur-generaal po en vo, Alida Oppers.

Zo tempert de eerste alinea van het persbericht over 5 jaar Passend Onderwijs onze verwachtingen. Voordat we naar de Evaluatie Passend Onderwijs kijken, is het wel interessant om te lezen wat de uitgangspunten bij de start van Passend Onderwijs eigenlijk waren. Zo staat het volgende te lezen in ‘Passend Onderwijs, Informatiegids voor ouders’ editie 2014:

“ Passend Onderwijs is de nieuwe manier waarop onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben wordt georganiseerd. Het gaat om zowel lichte als zware ondersteuning. Bijvoorbeeld extra begeleiding op school, aangepast lesmateriaal, hulpmiddelen of onderwijs op een special school……………..   Met de invoering van Passend Onderwijs wil men een aantal problemen oplossen. Een van de problemen is dat steeds meer leerlingen, vooral leerlingen met ernstige gedragsproblemen, verwezen worden naar speciaal onderwijs. Scholen en ouders vinden de indicatiestelling erg bureaucratisch en het is lastig om ondersteuning op maat te organiseren. Verder zijn er in het oude systeem veel kinderen die thuiszitten………….. Uitganspunt is: regulier als het kan, speciaal als het moet……………”

Na 5 jaar werd het dus tijd om de balans op te maken. De vragen die bij dit onderzoek centraal stonden waren: hoe verloopt de implementatie van deze stelselwijzing en wat is de impact van Passend Onderwijs op het handelen van iedereen die betrokken is met leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften?

Als het de overheid te doen is geweest om de organisatie rondom het faciliteren van onderwijs aan leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften beter te stroomlijnen dan is dat gelukt. Het onderwijsveld kan nu zelf bepalen wat lokaal ingezet kan worden voor leerlingen in het primair-, voortgezet en mbo- onderwijs en is hiervoor ook budgetverantwoordelijk d.m.v. de Samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs. Maar bij de uitvoering hiervan, waarbij de scholen beleidsvrijheid hebben, loopt men tegen bureaucratie aan en budgettaire problemen. Om bijvoorbeeld voor een leerling iets geregeld te krijgen middels een OPP (ontwikkelingsperspectief plan) gaat er veel (vergader)tijd verloren, worden er veel externe professionals bij het plan betrokken en is er aan de kant van zowel leerkracht als ouder vaak een te hoge verwachting die niet kan worden ingelost.

Ook in de samenwerking tussen scholen en jeugdzorg verloopt de samenwerking soms stroef. We hebben te maken met twee verschillende bloedgroepen die gezamenlijk afspraken moeten proberen te maken. Daarbij loopt men tijdens de uitvoering daarvan regelmatig tegen wisselingen van jeugdhulpteams aan, een onduidelijke regie, wachtlijsten en uiteindelijk de belangrijkste vraag: wie gaat dit betalen? School en gemeente proberen in dit traject soms de vuile was bij elkaar op de stoep te zetten. De financiële belangen lopen hierbij namelijk fors uit elkaar.

Was in 2014 het terugdringen van thuiszittende kinderen een extra aandachtspunt, het staat in 2020 onverminderd hoog op de agenda maar wel met een andere voetnoot. Dat er over een aantal van 4000 kinderen wordt gesproken lijkt vooral administratief. Het aantal is beslist hoger en ook stijgende. Leerkrachten noemen het ‘thuiszitten’ een complex fenomeen met uiteenlopende psychische of psychiatrische problemen en/of thuissituaties. De zogenoemde zorgplicht die een school heeft blijkt niet voldoende om dit groeiende probleem op te lossen.

Eveneens was het in 2014 de bedoeling om leerlingen zoveel mogelijk voor het regulier onderwijs te behouden, maar anno nu is dat niet gelukt en is er een tendens dat het speciaal onderwijs juist weer aan het groeien is. Leerkrachten ervaren ook dat door een groeiend aantal leerlingen dat extra ondersteuningsbehoeften nodig heeft, hun taak aanzienlijk wordt verzwaard. Dat is een vreemde constatering binnen het geheel, want dit was toch het uitgangpunt van Passend Onderwijs?

Dan de ouders. Die zijn gemiddeld tevreden over het onderwijsaanbod, de relatie met school en de keuze van de school. Dat geldt niet voort alle ouders. Ongeveer een kwart van de ouders is niet tevreden. Was er vóór 2014 nog het bekende ‘rugzakje’ dat ouders het gevoel gaf dat zij zelf over de besteding van het geld gingen, nu zijn zij sterk afhankelijk geworden van het overkoepelende beleid van het samenwerkingsverband waar de school van hun kind deel van uitmaakt. Er lijkt minder inspraak en controle over de uitvoering van gemaakte afspraken.

Studenten in het mbo zijn in meerderheid wel tevreden over de wijze waarop zij betrokken worden bij het maken van afspraken over ondersteuning en de uitvoering daarvan.

Het evaluatierapport sluit af met de constatering dat het lastig te bepalen is wat een goede aanpak is op een school of samenwerkingsverband. Dit heeft te maken met de wet op vrijheid van onderwijs. De wet zelf laat namelijk open wat Passend Onderwijs precies is en scholen kunnen keuzes maken binnen hun eigen beleidskaders.

Maar er zit hier een opdracht verscholen voor de overheid. Passend Onderwijs lijkt namelijk geen antwoord te hebben voor welke doelgroep het eigenlijk bedoeld is, en dat is op zich een dubieuze conclusie want het uitgangspunt is steeds geweest dat het een oplossing zou moeten bieden aan leerlingen met een specifieke ondersteuningsbehoefte zonder dat hiervoor een diagnose noodzakelijk was. Een te vage formulering misschien. Maar met de opgedane kennis en ervaring van nu kan wel naar een betere invulling gezocht worden, zodat er minder kinderen buiten de boot vallen zoals nu het geval is.

Maar dan – zomaar – duikt er ineens een zin op als deze: ‘zijn speciale klassen in het regulier onderwijs een streefbeeld of vormen ze een tussenstap op een lange weg naar inclusiever onderwijs?’ Jawel hoor, het woord is gevallen: inclusie.  Zou het dan toch?

Karin Jahromi – Werkgroep Onderwijs Impuls & Woortblind

Het rapport en de samenvatting ervan lees je op deze website.

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Dit is een verplicht veld
Dit is een verplicht veld
Geef een geldig e-mailadres op.